Op 20 mei 1498 bereikte een Portugese handelsdelegatie onder leiding van Vasco da Gama havenstad Calicut. In hun zoektocht naar specerijen hadden de Portugezen een lange zeereis rondom de Kaap afgelegd en nu waren ze eindelijk aangekomen in India. De bereidheid van de Portugezen om deze riskante zeereis te ondernemen voor een lading specerijen illustreert goed het belang van de specerijenhandel. Het handelsnetwerk rondom de Indische Oceaan was destijds het belangrijkste handelsnetwerk ter wereld. Eeuwen voordat Vasco da Gama in Calicut landde werden langs de kusten van de Indische Oceaan al volop goederen en ideeën uitgewisseld. De komende weken verdiep ik me in de vraag hoe dit handelsnetwerk tot stand is gekomen. Het eerste deel is gewijd de vroegste migraties langs de kusten van de Indische Oceaan, voordat de eerste beschaving tot stand kwamen.
Kustmigratie
Al sinds mensheugenis is de mens te vinden in kustgebieden. Het klimaat is er mild, er is voldoende regenwater en bovendien leven langs de kusten volop vissen, die een belangrijke bron vormen voor Vitamine D en Omega 3. Het mooie aan vissen is dat ze eenvoudig te vangen zijn, bijvoorbeeld door op doorwaadbare plaatsen fuiken aan te leggen. Om ook de vissen in diepere wateren te kunnen vangen ontwikkelde men al vroeg eenvoudige boten. Te voet en per boot trok men langs de kust, de vissen achterna. Soms raakte een boot op dreef en ontdekte men nieuw land. Zodoende stak een groep jagers-verzamelaars zo’n 70.000 jaar geleden de Straat van Aden over.
De groep die Afrika verliet trok gestaag verder langs de kusten van Arabië, Perzië en India. Uiteindelijk kwam de groep aan in Zuidoost-Azië, waar het zeeniveau destijds een stuk lager lag. Hierdoor waren de eilanden van Indonesië aaneengesloten in een grote landmassa genaamd Soendaland, die in verbinding stond met het vasteland. Een deel van deze groep is ongeveer 40.000 jaar geleden vanuit Soendaland overgestoken naar Australië en Nieuw-Guinea. Een ander deel trok langs de kusten van Grote Oceaan noordwaarts. Een deel daarvan trok mogelijk via de Koerilen en de Aleoeten naar Amerika, nog voordat de grote migratie via de Beringstraat op gang kwam.
Deze eerste groep migranten uit Afrika wordt gekenmerkt door de Y-DNA haplogroepen C en D. Tegenwoordig is haplogroep C dominant onder Aboriginals, Altaïsche volken en sommige groepen Indianen. Haplogroep D is dominant onder de inwoners van Andaman Eilanden, Tibetanen en Japanners. Langs de kusten van de Indische Oceaan zijn deze haplogroepen echter verdrongen door latere migraties.
Haplogroep F
Zo’n 50.000 à 40.000 jaar geleden splitste Y-DNA haplogroep F zich af van haplogroep C. Dit gebeurde waarschijnlijk ergens in Zuid-Azië. Haplogroep F splitste zich vervolgens op in nog veel meer haplogroepen (G t/m T). Deze haplogroepen verspreidden zich over geheel Eurazië. Zo’n 90% van alle niet-Afrikanen behoort tot één van deze haplogroepen. In Zuid-Azië werden de haplogroepen H, L en R2dominant en werden haplogroepen C en D verdrongen. In Zuidoost-Azië bleven haplogroepen C en D wel dominant. Een ware demografische revolutie kwam pas op gang met de verspreiding van de landbouw.
Landbouwrevolutie
Voorafgaand aan de landbouwrevolutie bestond de wereldbevolking uit kleine groepen jagers-verzamelaars die voortdurend rondtrokken. De ‘demografie’ van een regio was dan ook voortdurend aan verandering onderhevig. Met de landbouwrevolutie slaagde de mens er echter in een voedseloverschot te produceren. Zodoende ontstonden grote landbouwgemeenschappen, die de kleine groepen jagers-verzamelaars eenvoudig konden verdringen. De jagers-verzamelaars hadden de keuze zich aan te sluiten bij de boeren of zich anders terug te trekken op afgelegen gebieden. Het is dan ook geen toeval dat de haplogroepen die tegenwoordig het grootst zijn in verband zijn te brengen met de verspreiding van de landbouw.
Zuidwest-Azië
Met de landbouwrevolutie in de Vruchtbare Sikkel kregen de haplogroepen die daar dominant waren een enorme boost. Zo kon de van oorsprong Anatolische Y-DNA haplogroep J2 zich verspreiden over het Nabije Oosten, het Middellandse Zeegebied, de Iraanse Hoogvlakte en Noordwest-India. De van oorsprong Kaukasische Y-DNA haplogroep G verspreidde zich over Europa en de Iraanse hoogvlakte. De dragers van deze haplogroepen lagen waarschijnlijk aan de basis van vroege beschavingen zoals Soemer, Elam, de Oxusbeschaving en de Indusbeschaving.
Zuidoost-Azië
In het zuiden van China profiteerde Y-DNA haplogroep O van de landbouwrevolutie. Deze groep verspreidde zich over China en Zuidoost-Azië, waar de oorspronkelijke bewoners, behorend tot haplogroepen C en D, werden verdreven. Verspreid over Zuidoost-Azië zijn nog enkele enclaves van deze inheemse bevolking te vinden: de negrito’s. Tot 3000 à 2000 v. Chr. was deze bevolkingsgroep dominant in de regio.
De situatie omstreeks 3000 v. Chr.
Bij de opkomst van de eerste beschavingen rond 3000 v. Chr. wordt Zuidwest-Azië dus gedomineerd door de boeren van haplogroup J2 en Zuidoost-Azië door de boeren van haplogroep O. In Zuid-Azië bleven de paleolithische haplogroepen H, K, L en R2 dominant, al drongen haplogroepen J en O ook hier door. Haplogroepen C en D waren zo goed als uitgestorven rondom de Indische Oceaan, op enkele enclaves in Zuidoost-Azië na. In Australië was haplogroep C nog wel dominant. De Aboriginals waren sinds hun migratie naar Australië vrijwel geheel afgezonderd geweest van de buitenwereld. Althans, dat dacht men.
Indiërs in Australië?
In 2013 ontdekte men dat zo’n 11% van het DNA van Aboriginals te herleiden is tot een recente migratie uit Zuid-India. Afgaande op de informatie het DNA gaat men uit van een rechtstreekse migratie omstreeks 2200 v. Chr. Deze ‘Indiërs’ hebben mogelijk ook meer geavanceerde gereedschappen en honden (dingo’s) meegebracht, die vanaf ca. 2000 v. Chr. in Australië worden aangetroffen. Sporen van nederzettingen zijn er niet gevonden, dus waarschijnlijk gaat het om een kleine groep die in Australië schipbreuk heeft geleden. Desalniettemin is het opvallend dat men zich ook toen al zo ver van de kust waagde. Geheel ondenkbaar is het echter niet. Omstreeks 2200 v. Chr. was de Indusbeschaving in volle bloei. Van deze beschaving is bekend dat zij zeewaardige schepen maakten, waarmee ze tot aan Soemer voeren. Met hen begint de langeafstandshandel langs de Indische Oceaan. Volgende week meer over hen.