Terwijl de Arabieren bezig waren Zuidwest-Azië te onderwerpen, was ook Zuidoost-Azië volop in beweging. Tussen 600 en 1200 groeiden de stadstaten in deze regio uit tot machtige koninkrijken zoals Srivijaya, Khmer, Pagan en Vietnam, die zich konden meten aan grootmachten als India en China. In deze periode vonden ook enkele belangrijke volksverhuizingen plaats, waaronder die van de Thai en de Bamar. Tussen 1200 en 1500 kwamen er enkele nieuwe koninkrijken bij, zoals Majapahit en Ayutthaya, en bekeerde de bevolking van de Maleisische Archipel zich tot de islam. Toen de Portugezen in de zestiende eeuw Zuidoost-Azië bereikten, had de regio al een rijke geschiedenis achter de rug.
Srivijaya
Rond het jaar 600 voeren veel kooplieden rechtstreeks tussen India en China. Onderweg passeerden zij de Straat van Malakka, waar zij noodgedwongen voor anker gingen in afwachting van de moesson. De havensteden profiteerden uiteraard van het toegenomen handelsverkeer. Op initiatief van de koning van Palembangsloten zij een bondgenootschap om gezamenlijk tol te heffen op passerende schepen. Spoedig groeide dit nieuwe bondgenootschap – Srivijaya geheten – uit tot een machtig handelsimperium.
Hoewel Srivijaya op zee en langs de kust oppermachtig was, bleven verder landinwaarts op Sumatra en vooral op Java verschillende koninkrijken bestaan. Of de koningen in het binnenland vazallen, bondgenoten of concurrenten van Srivijaya waren is moeilijk na te gaan. Duidelijk is wel dat deze koningen, met name die op Java, aan het hoofd stonden van gecentraliseerde koninkrijken. Indrukwekkende bouwprojecten zoals de Borobudur zijn immers niet mogelijk zonder een centrale planning en de beschikking over veel menskracht.
Khmer
Op het vasteland van Zuidoost-Azië, langs de kusten van Cambodja en zuidelijk Vietnam, lag van oudsher het handelskoninkrijk Funan. De koningen van Funan beriepen zich op een Indische afkomst. Ze droegen Indische namen, vereerden Indische goden en namen het Indische concept van goddelijk koningschap over. In de zesde eeuw werd Funan onderworpen door Chenla en in de negende eeuw werd Chenla op zijn beurt onderworpen door koning Jayavarman II, die de hoofdstad verplaatste naar Angkor. Sindsdien stond het koninkrijk bekend als Khmer.
Jayavarman II en zijn opvolgers breidden de invloedssfeer van Khmer uit over geheel Cambodja, Thailand en Laos. Khmer is echter nooit een gecentraliseerde staat geworden. In Zuidoost-Azië bestond van oudsher de gewoonte dat dorpen tribuut betaalden aan de dichtstbijzijnde stad. Deze stad betaalde op zijn beurt weer tribuut aan een grotere stad. Nu was Angkor tussen 800 en 1400 verreweg de grootste stad van Zuidoost-Azië. De stad bestond in wezen uit verschillende met elkaar vergroeide steden. Door alle tribuut werd Angkor bijzonder welvarend, waardoor het mogelijk werd om de bouw van enorme tempelcomplexen zoals de Angkor Wat te bekostigen.
Pagan
Rond het jaar 800 trokken de Bamar, een Tibeto-Birmaans volk uit Yunnan, het huidige Myanmar binnen. Zij vestigden zich in het dal van de Irrawady, waar de eveneens Tibeto-Birmaanse Pyu woonden. De Pyu woonden daar al ruim duizend jaar in stadstaten en hingen het Theravada-boeddhisme aan. De Bamar namen de macht over in verschillende Pyu stadstaten, waaronder Pagan. Onder koning Anawrahta (r. 1044-1077) breidde Pagan zijn invloed uit over geheel Myanmar. Pagan groeide uit tot en belangrijk boeddhistisch centrum. De koningen van Pagan bouwden (letterlijk!) duizenden tempels en gaven veel land weg aan de geestelijkheid. Het gevolg hiervan was echter dat de koningen te weinig land overhielden om hun eigen leger van te onderhouden. Hierdoor was Pagan aan het eind van de dertiende eeuw ernstig verzwakt en niet langer in staat de aanvallen van de Chinese Yuan-dynastie af te slaan.
Vietnam
Tussen 111 v. Chr. en 939 n. Chr. viel het noorden van het huidige Vietnam onder het directe of indirecte gezag van verschillende Chinese dynastieën. Hoewel de regio onder sterke culturele invloed van China stond, bleef de Vietnamese bevolking vasthouden aan de eigen cultuur. De herinnering aan de oude Vietnamese koninkrijken Au Lac en Nanyuelijkt gedurende het gehele ‘Chinese millennium’ bewaard te zijn gebleven. De Vietnamezen kwamen ook enkele malen in opstand, al leidde dit nooit tot langdurige onafhankelijkheid. Toen begin tiende eeuw de Tang-dynastie ten val kwam, besloot een zekere Ngô Quyềndeze kans aan te grijpen om Vietnam in één onafhankelijk koninkrijk te verenigen. In 939 kroonde hij zichzelf tot koning van Vietnam. Na Ngô Quyền heersten verschillende dynastieën over een onafhankelijk Vietnam. Stukje bij beetje werd ook het koninkrijk Champaonderworpen, gelegen in het zuiden van het huidige Vietnam.
Rajendra Chola
Nadat het Gupta Rijk omstreeks het jaar 600 ten val was gekomen, was India opnieuw verdeeld geraakt onder verschillende grotere en kleinere koninkrijken. De meest succesvolle dynastieën – de Chalukya’s, de Pala’s en de Chola’s – heersten over koninkrijken gelegen aan de kust. Zij verrijkten zich door de overzeese handel. Het meest succesvol in hun overzeese ambities waren de Chola’s. De Chola’s regeerden al sinds de derde eeuw v. Chr. over een klein koninkrijk in het huidige Tamil Nadu, maar pas vanaf de negende eeuw n. Chr. begonnen zij hun macht uit te breiden over geheel Zuid-India. Koning Rajendra Chola I(r. 1014-1044) slaagde er zelfs in de hele oostkust van het Indische subcontinent te onderwerpen.
Koning Suryavarman I van Khmer (r. 1006-1050) hoorde van de successen van Rajendra Chola en sloot een bondgenootschap met hem. Samen trokken zij ten strijde tegen het koninkrijk Tambralinga, gelegen op het Maleisische Schiereiland. De koning van Tambralinga ging daarop een bondgenootschap aan met Srivijaya. De Chola’s hadden altijd goede handelscontacten onderhouden met Srivijaya, dus wellicht hoopte de koning van Tambralinga op deze manier een aanval van Rajendra Chola af te wenden. Het liep echter niet zoals gepland. In 1025 voer Rajendra Chola met een omvangrijke vloot naar de Maleisische Archipel en plunderde de havensteden van Srivijaya. Srivijaya overleefde de aanval, maar het bondgenootschap werd nooit meer zo machtig als het eens geweest was.
Majapahit
Na de expeditie van Rajendra Chola bleef Srivijaya nog enkele eeuwen voortbestaan, al had het bondgenootschap veel macht en aanzien verloren. De koninkrijken in de binnenlanden kregen hierdoor meer kans om tot bloei te komen. Vooral Java was erg welvarend, met koninkrijken als Soenda, Singhasari en Majapahit. Van deze drie werd Majapahit de machtigste. Onder leiding van de eerste minister Gajah Mada (r. 1329-1365) voerde Majapahit verschillende gerichte militaire expedities uit om de havensteden van Srivijaya te onderwerpen. Gajah Mada onderwierp ook de oostelijke eilanden, tot aan de Molukken. Volgens de overlevering zwoer Gajah Mada geen gekruid voedsel te eten totdat de gehele Maleisische Archipel aan Majapahit toebehoorde. Deze eed werd in de twintigste eeuw herhaald door Indonesische nationalisten, die Gajah Mada als een nationale held voor de nieuwe staat Indonesië zag.
Ayutthaya
In de loop van de tiende eeuw trokken de Thai vanuit Zuid-China het huidige Thailand binnen, waar zij zich vestigden tussen de oorspronkelijke bevolking. Vooral in het koninkrijk Lavo, een vazal van Khmer, werden zij zeer talrijk en in 1238 wisten twee Thaise generaals genaamd Bangklanghao en Pha Mueang het koninkrijk te onderwerpen. Zij stichtten het koninkrijk Sukhothai, het eerste Thaise koninkrijk in Zuidoost-Azië. Het tweede Thaise koninkrijk ontstond in 1351, toen koning Uthong Sukhotai onderwierp en de stad Ayutthaya stichtte. Ayutthaya groeide explosief en was al rond 1400 de grootste stad van Zuidoost-Azië. De toenemende invloed van Ayutthaya ging ten koste van Angkor, de hoofdstad van Khmer. Het kwam dan ook regelmatig tot conflicten tussen Khmer en Ayutthaya. Khmer moest echter telkens het onderspit delven en na een nederlaag in 1431 werd Angkor definitief verlaten.
Islam
In de loop van de vijftiende eeuw raakte Majapahit in verval. Het koninkrijk verloor steeds meer gebied aan verschillende opkomende sultanaten: Malakka in het huidige Maleisië, Brunei op Borneo, Atjeh op Sumatra en Demak op Java en Ternate op de Molukken. De opkomst van zoveel islamitische koninkrijken in een gebied dat tot dan toe altijd hindoeïstisch en boeddhistisch is geweest, is zeker opmerkelijk. Hoewel islamitische kooplieden al sinds de zevende eeuw de Maleisische Archipel bezochten, zijn er geen aanwijzingen dat hier voor de veertiende eeuw grote islamitische gemeenschappen aanwezig waren. Er moet iets gebeurd zijn waardoor in zo’n korte tijd zo’n grote omslag heeft plaatsgevonden.
Zelf vermoed ik dat deze omslag samenhangt met de ontdekking van de Molukken door Arabische kooplieden. In de veertiende eeuw worden deze eilanden voor het eerst genoemd in Arabische bronnen. Nu de Arabieren eindelijk de herkomst van de nootmuskaat en de kruidnagel hadden achterhaald, nam het handelsverkeer vanuit de islamitische wereld sterk toe. Steeds meer islamitische kooplieden vestigden zich op de Maleisische Archipel, steeds meer plaatselijke kooplieden bekeerden zich en uiteindelijk gingen ook steeds meer koningen van opkomende staten over tot de islam. Deze islamitische koninkrijken zouden het gezicht van de Maleisische Archipel bepalen bij de komst van de eerste Europese ontdekkingsreizigers. Over de Europese ontdekkingsreizen volgende keer meer.