In de moerassen van zuidelijk Mesopotamië woont een mysterieuze religieuze groep die bekend staat onder de naam Mandeeërs. Ze vereren Johannes de Doper en worden wel beschouwd als het laatste bastion van de gnostiek. De gnostiek is een belangrijke religieuze stroming uit de oudheid die ook het christendom heeft beïnvloed. Kennis van de Mandeeërs en hun geloof is daarom van groot belang om het religieuze milieu te begrijpen waarin het jodendom en het christendom tot wasdom kwamen.
De oorsprong van de gnostiek
De oorsprong van de gnostiek is nog altijd in nevelen gehuld. Gnostici zelf menen dat hun leerstellingen al bij de Schepping zijn geopenbaard, maar de eerste gnostische ideeën worden pas geattesteerd rond het begin van onze jaartelling. Het belangrijkste argument tegen een oeroude oorsprong van de gnostiek is dat de gnostische leerstellingen ontleend lijken te zijn aan het jodendom, het zoroastrisme, het neoplatonisme en de hermetiek. De stroming moet dus ontstaan zijn in een milieu waar al deze stromingen met elkaar in aanraking kwamen. Een dergelijke milieu bestond in het Nabije Oosten rond het begin van onze jaartelling, waar verschillende etnische en religieuze groepen onder Romeins of Parthisch gezag samenleefden.
Leerstellingen van de gnostiek
Gnostische ideeën deden in het gehele Nabije Oosten de ronde en werden door verschillende etnische en religieuze groepen overgenomen. Er is dan ook geen gnostische orthodoxie te onderscheiden. Toch zijn er een aantal centrale leerstellingen die in alle gnostische stromingen terugkomen.
1: Eén volmaakt goede God
Bovenal geloofden gnostici in één allerhoogste God die in alle opzichten volmaakt is en enkel goed kan doen. Dit transcendente godsbeeld vloeit direct voort uit de ontwikkelingen richting ethisch monotheïsme die in het eerste millennium v. Chr. in het Nabije Oosten plaatsvonden. De opkomst van het zoroastrisme en het jodendom zijn de bekendste voorbeelden hiervan. In deze religies namen respectievelijk Ahura Mazda en Yahweh de plaats in van volmaakt goede God.
2: Dualisme
Binnen het zoroastrisme stond Ahura Mazda al van het begin af aan bekend als een volmaakt goede God. De vraag was echter waar het Kwaad in de Schepping vandaan kwam. De zoroastriërs schreven het Kwaad toe aan Angra Mainyu, een geest die Ahura Mazda vijandig gezind was en die de Schepping probeerde te corrumperen. Aan deze geest werd in de loop der tijd zoveel macht toegekend, dat hij uiteindelijk als gelijkwaardige rivaal van Ahura Mazda werd gezien. Dit idee verspreidde zich onder andere volken en heeft zoals bekend ook zijn sporen nagelaten in het jodendom en het christendom.
3: Yahweh
Daar waar de positie van Ahura Mazda als volmaakt goede God niet ter discussie stond, lag dit bij Yahweh anders. Yahweh was van oorsprong immers een nationale god die enkel oog leek te hebben voor de belangen van zijn eigen volk. Bovendien was Yahweh allerminst volmaakt. Zo omschrijft hij zichzelf als een jaloerse god die bij het geringste in toorn ontsteekt. In het boek Jesaja wordt zelfs expliciet gesteld dat Yahweh verantwoordelijk is voor zowel Goed als Kwaad. Onder sommige gnostici leidden deze constateringen tot het idee dat Yahweh niet de allerhoogste God kon zijn, maar slechts een kwaadaardige geest.
4: Demiurg
Waar de zoroastriërs de Schepping nog toeschreven aan Ahura Mazda, meenden sommige gnostici dat er zoveel mis was met de Schepping dat deze niet door een volmaakt goede God kon zijn voortgebracht. In plaats daarvan werd de Schepping toegeschreven aan een lagere godheid: de Demiurg. Het concept van de Demiurg – Grieks voor ambachtsman – is afkomstig uit de filosofie van Plato, die de Demiurg beschreef als een goddelijk wezen dat de materiële wereld vervaardigt uit de wereld van Ideeën. Aangezien deze Demiurg zelf echter onvolmaakt was, was zijn Schepping dat ook. De meeste gnostici geloofden dat de menselijke zielen – afkomstig van de allerhoogste God – gevangen zaten in deze onvolmaakte Schepping en gered moesten worden. Over wie deze Demiurg was verschilden de meningen, maar sommige gnostici beschouwden Yahweh als Demiurg.
Leerstellingen van de Mandeeërs
Terug naar de Mandeeërs. De Mandeeërs lijken te hebben behoord tot de gnostici die Yahweh als Demiurg zagen. In hun heilige geschriften staat hij bekend als Yushamin. Naast Yushamin zijn er nog twee jongere generaties Demiurgen: Abathur en Ptahil. Opvallend is dat de Mandeeërs de profeten van Yahweh, waaronder Abraham en Mozes, als valse profeten beschouwen. Jezus wordt eveneens gezien als een valse profeet, die de oorspronkelijke leer van Johannes de Doper heeft gecorrumpeerd. Dit is interessant, aangezien de meeste gnostici Jezus wel degelijk als Zoon van de allerhoogste God beschouwden. De rol van Jezus was om de menselijke zielen een weg uit de onvolmaakte Schepping van de valse god Yahweh te bieden. De Mandeeërs zagen dit blijkbaar anders.
De profeten van de Mandeeërs
Als de Mandeeërs al deze belangrijke profeten uit de Abrahamitische traditie verwierpen, welke profeten vereerden ze dan wel? Naast Johannes de Doper zijn dit Adam, Abel, Seth, Enoch, Noach, Sem en Aram. Opvallend genoeg zijn ook deze namen afkomstig uit de Abrahamitische traditie. De Mandeeërs accepteerden dus een deel van de Abrahamitische traditie, maar verwierpen andere delen. Als we nagaan wie de profeten van de Mandeeërs zijn, valt op dat dit allemaal aartsvaders van vóór of net na de Zondvloed zijn. Kortom, het lijkt erop dat de Mandeeërs alleen Genesis 1-10 accepteerden. En laat dat nu net het deel van de Tora zijn dat volgens moderne geleerden is beïnvloed door de Babylonische mythologie…
Babylonische invloeden
Zouden de Mandeeërs dan beïnvloed zijn door de Babylonische mythologie? Laten we de proef op de som nemen:
1: Schepping
In het Babyloniche scheppingsverhaal – Enûma Eliš – wordt de schepping toegeschreven aan de god Marduk. Marduk verslaat het zeemonster Tiamat en vervaardigt hemel en aarde uit haar lichaam. Van Yahweh wordt gezegd dat zijn geest over de wateren (Tehom) zweefde voordat hij hemel en aarde schiep. Het idee dat het Bijbelse scheppingsverhaal invloed heeft ondergaan van het Babylonische scheppingsverhaal wordt alom geaccepteerd. Er zijn echter meer aanwijzingen dat het scheppingsverhaal van de Mandeeërs dichter bij het Babylonische scheppingsverhaal staat dan bij het Bijbelse. Zo behoort Marduk tot de derde generatie goden, na zijn vader Ea en zijn grootvader Anu. In het geloof van de Mandeeërs bestaan ook drie generaties Demiurgen: Yushamin, Abathur en Ptahil. De laatste – Ptahil – weet uiteindelijk het zeemonster Ruha te verslaan en uit haar lichaam hemel en aarde te scheppen.
2: Generaties voor de Zondvloed
De Babyloniërs kenden grote waarde toe aan de generaties die voor de Zondvloed leefden. In die tijd zouden mensen leeftijden van tienduizenden jaren hebben bereikt en hebben beschikt over kennis van de goden. Deze kennis werd overgedragen door zogenaamde apkallu’s. Dit waren cultuurhelden die in direct contact stonden met de goden. Een soort profeten dus. De belangrijkste apkallu was Adapa, ook wel Adamu of Uanna genoemd. Adapa zou de goden in de hemel hebben opgezocht. Aldaar weigerde hij het Brood der Hemelen tot zich te nemen, waardoor hij het eeuwige leven misliep. Dit verhaal doet denken aan Adam, die het eeuwige leven verloor door van de Boom der Kennis te eten. Het doet ook denken aan de hemelvaart van Enoch, die in de hemel een openbaring ontving over het leven na de dood.
3: Utnapishtim
Utnapishtim – de Babylonische Noach – stond bij de Babyloniërs in hoog aanzien. Met hulp van de wijze god Ea wist hij te ontsnappen aan de Zondvloed, die door de kwade oppergod Enlil op de mensheid was afgestuurd. Vervolgens werd hij door Ea beloond met onsterfelijkheid. Als enige overlevende van de Zondvloed beschikte Utnapishtim over zeldzame kennis uit de tijd voor de Zondvloed. Zelfs de legendarische koning Gilgamesh ging bij hem in de leer. Van de Mandeeërs is geen Zondvloedverhaal bekend, maar zeker is dat ze Noah en zijn nakomelingen Sem en Aram vereerden. Gezien het bovenstaande lijkt het me niet onwaarschijnlijk dat de mythologie omtrent Noah beïnvloed werd door de millennia oude verering van Utnapishtim, die in de Babylonische traditie een prominentere positie had dan Noach in de Bijbelse traditie.
Wat betekent dit nu?
In eerste instantie lijkt het erop dat de Mandeeërs Genesis navolgden. Alle namen van profeten zijn immers ontleend aan de Abrahamitische traditie. Ze gaven hier echter wel een nieuwe draai aan. Zo verwierpen ze alle profeten vanaf Abraham, maar kenden ze aan eerdere profeten – die vaak ook Babylonische tegenhangers hadden – juist een prominentere plaats toe. Het lijkt erop dat de vroege Mandeeërs de personages uit Genesis in een Babylonisch kader probeerden te plaatsen. Mogelijk waren de vroege Mandeeërs Babyloniërs die zich bedreigd voelden door de opkomst het jodendom en het christendom. Door de profeten vanaf Abraham te bestempelen als aanbidders van de valse god Yahweh en zichzelf te presenteren als aanhangers van een veel oudere profetische traditie die terug ging tot de tijd voor de Zondvloed, beschermden ze hun eigen tradities en staken ze deze in een nieuw, monotheïstisch jasje.