Wanneer men spreekt van het Assyrische Rijk, doelt men meestal op het Nieuw-Assyrische Rijk (911-605 v. Chr.). In de Nieuw-Assyrische periode slaagden de Assyriërs er voor het eerst in om overwonnen volken langere tijd onder hun gezag te houden en zo een vaste instroom van belangrijke grondstoffen veilig te stellen. De indrukwekkende hoofdsteden waar de koningen hun paleizen bouwden – Kalhu (879-706 v. Chr.), Dur-Sharrukin (706-705 v. Chr.) en Nineveh(705-612 v. Chr.) – getuigen van de macht en rijkdom van Assyrië in deze periode. Aan deze laatste bloeiperiode ging echter een lange geschiedenis vooraf.
De oorsprong van de Assyriërs
Het noorden van Irak was een van de eerste gebieden waar de landbouw uitgroeide tot belangrijkste wijze van voedselwinning. Het gebied wordt al sinds 10.000 v. Chr. bewoond en sindsdien hebben verschillende bevolkingsgroepen zich daar gevestigd. Rond 2300 v. Chr., wanneer de Akkadische koning Sargon van Akkad het noorden van Irak onderwerpt, lijken de Hurrieten de regio te domineren. Deze Hurrieten waren waarschijnlijk afkomstig uit de Kaukasus. Na Sargon’s veroveringen beginnen de Akkadiërs zich in de regio te vestigen. Zij verdrijven de Hurrieten uit de Tigrisvallei en stichten daar verschillende steden, waaronder de stad Ashur. In Ashur werd de berg- en oorlogsgod Ashur vereerd. De etymologie van de naam is niet bekend en ook is niet duidelijk of de stad vernoemd is naar de god, of de god naar de stad. Hoe het ook zij, Ashur werd al snel de nationale god van de Assyriërs. Buiten Assyrië werd Ashur nauwelijks vereerd.
De Oud-Assyrische periode (2000-1756 v. Chr.)
In het derde millennium v. Chr. was Ashur een van de vele Akkadische steden in het noorden van Irak. In deze tijd stond de regio dan ook nog niet bekend als Assyrië. Dit gebeurde pas rond 1800 v. Chr., toen de Amoriet Šamši-Adad I (r. 1809-1776 v. Chr.) in Ashur aan de macht kwam. De Amorieten waren een West-Semitisch volk uit het huidige Syrië, dat in de periode 2200-1800 v. Chr. als gevolg van een hongersnood en masse naar Mesopotamië trok en daar in meerdere steden de macht overnam. Onder Šamši-Adad brachten de Assyriërs geheel Noord-Irak onder hun gezag. Ze verrijkten zich door de handel tussen Zuid-Irak en Anatolië en stichtten handelsposten tot ver in Cappadocië. Hun macht over de handel was waarschijnlijk aanleiding voor de Babylonische koning Hammurabi(1792-1750 v. Chr.), eveneens een Amoriet, om Ashur te onderwerpen. De eeuwige vete tussen Ashur en Babylon was geboren. In de eeuwen daarop bleef Ashur zwak, al bleef het noorden van Irak wel bekend staan als Assyrië.
Overheersing door Mitanni (ca. 1500-1365 v. Chr.)
Rond 1500 v. Chr. namen de Hurrieten opnieuw de macht over in Noord-Mesopotamië, waar zij het koninkrijk Mitanni stichtten. Interessant om te vermelden is dat de krijgerelite van Mitanni een Indo-Arische taal sprak die sterk verwant was aan het Sanskriet. Ze vereerden zelfs hindoegoden als Varuna, Indra en Mithra. De Indo-Ariërs van Mitanni voerden ook een nieuwe manier van oorlogvoeren in waarin strijdwagens centraal stonden. In de loop van de veertiende eeuw v. Chr. voerden de Assyriërs een bloedige onafhankelijkheidsstrijd tegen Mitanni, waarbij ze hun manier van oorlogvoeren overnamen. De oorlogszuchtige cultuur van de Assyriërs vindt waarschijnlijk hier zijn oorsprong.
De Midden-Assyrische periode (1365-934 v. Chr.)
Na de ineenstorting van Mitanni rond 1300 v. Chr. en het Hittitische Rijk rond 1200 v. Chr. breidden de Assyriërs opnieuw hun macht uit over geheel Noord-Mesopotamië. Onder grote oorlogskoningen als Tukulti-Ninurta I (1243-1207 v. Chr.) lukte het hen zelfs om tijdelijk Syrië en Babylonië te onderwerpen, al raakten ze die gebieden snel weer kwijt als de koning daar een paar jaar lang zijn gezicht niet had laten zien. Opnieuw lijkt het beheersen van de handel – tussen Babylonië, Anatolië, de Levant en het Zagrosgebergte – hun belangrijkste motief te zijn geweest.
De Nieuw-Assyrische periode (911-605 v. Chr.)
Na een korte dip in de tiende eeuw begint Assyrië vanaf 911 v. Chr. opnieuw haar macht uit te breiden. Al snel wordt Assyrië het machtigste koninkrijk in het Nabije Oosten. Toch neemt de politieke invloed van de stad Ashur in deze tijd af. De rijke en ambitieuze Nieuw-Assyrische koningen besluiten steeds vaker hun paleizen in andere steden te bouwen, zoals Kalhu, Dur-Sharrukin en Nineveh. De stad Ashur blijft echter belangrijk als cultusplaats van de god Ashur. Nu Assyrië over bijna de gehele beschaafde wereld heerste, werd de nationale god Ashur verheven tot machtigste god van het universum. De rol van de stad Ashur als cultusplaats voor de god die symbool stond voor de Assyrische overheersing, droeg mogelijk bij aan de beslissing van de Meden om deze stad in 614 v. Chr. met de grond gelijk te maken.
Assyrië na de val
Tussen 614 en 609 v. Chr. wordt Assyrië door de Meden en de Babyloniërs geplunderd. De grote steden worden platgebrand en de Assyriërs gaan zich in dorpen vestigen. In de daarop volgende eeuwen spelen de Assyriërs op politiek gebied geen rol van betekenis meer, al lijken ze zich wel bewust te blijven van hun identiteit. Hoewel ze inmiddels Aramees spraken, bleven ze zichzelf ‘Assyriërs’ noemen en tot in de derde eeuw n. Chr. werd de nationale god Ashur vereerd. Uiteindelijk bekeerden de Assyriërs zich tot de Nestoriaanse variant van het christendom en bleven ze als etno-religieuze groep tot op de dag van vandaag voortbestaan. De stad Ashur kende overigens een nieuwe bloeiperiode in de Parthische periode (141 v. Chr. – 224 n. Chr.) en werd tot in de dertiende eeuw n. Chr. bewoond, toen de Turks-Mongoolse krijgsheer Timoer Lenk de stad verwoeste en de bevolking uitmoordde. Sinds 2014 vallen de ruïnes van de stad onder het gezag van IS. Men vreest dat IS schade heeft toegebracht aan de ruïnes, maar dit is tot nog toe niet bevestigd.